Het paard

In een wereld, die niet de onze is, leefden paarden, heel veel paarden. Ze werden geboren met hun ogen gesloten, zoals de jonge poesjes in onze wereld. Maar de oogjes van deze paarden gingen niet open. Dat was hun lot. De veulens dronken bij hun moeder en volgden haar, en de rest van de kudde, op de geur. Al snel leerden ze goed te luisteren naar het gehinnik van de volwassen dieren. Omdat ze niet zagen hadden deze paarden zich aangeleerd luid te hinniken in verschillende vormen en op verschillende toonhoogtes. Het paard dat het luidst hinnikte was de leider van de kudde. Veulens leerden al vroeg het gehinnik van de leider te onderscheiden en zouden dat de rest van hun leven blijven doen.

De leider zelf had natuurlijk geen ander paard om te volgen, maar omdat hij even blind was als de anderen, rende hij maar lukraak waarheen hij wilde. De kudde volgde hem, blindelings.

Zo’n kudde paarden graasde soms een tijdlang op een plek waar goed gras groeide. Maar als het gras op raakte, dan volgde de leider luid hinnikend zijn neus in de richting waarin hij vers gras meende te ruiken. En de kudde volgde hem. De hongerige paarden renden dan zo hard ze konden, maar omdat ze blind waren gebeurde het helaas maar al te vaak dat een paard tegen een boom of een steen in het landschap aanliep en een been of zijn nek brak. Sommige paarden hielden het tempo niet bij en bleven tenslotte blind en eenzaam ergens achter.

Regelmatig gebeurde het dat twee verschillende leiders van kuddes op dezelfde plaats gras geroken hadden. Van twee kanten kwamen er dan met grote snelheid twee kuddes paarden op dezelfde plaats afstormen. Maar omdat ze blind waren, en bovendien het gehinnik en het hoefgetrappel in de verte niet hoorden door het lawaai dat ze zelf maakten, gebeurde het dan dat beide kuddes in volle vaart tegen elkaar opbotsten, met ontelbare doden tot gevolg.

Heel af en toe gebeurde het, door een speling van het lot, of door een toeval, dat de ogen van een van de paarden langzaam opengingen.

Het paard keek rond.

Hij zag het gras, de bomen, de stenen en vooral de andere paarden. Eerst moest hij natuurlijk wennen aan wat hij zag en er betekenis aan geven. Maar al gauw begreep hij dat als hij een boom of een steen zag, hij daar niet tegenaan moest lopen. Even later kon hij met zijn ogen zien hoe groot een grasveld in de verte was en vooral of daar al andere paarden op aan het grazen waren. Vervolgens drong tot hem door dat de andere paarden van zijn kudde allemaal blind waren. En tot zijn grootste ontzetting zag hij op een dag dat de leider van de kudde even stekeblind was als alle anderen en dat hijzelf zijn hele leven, samen met de rest van de kudde, achter deze blinde lawaaimaker aan had gelopen, met rampzalige gevolgen.

Wat kon dit paard nu doen?

In de kudde blijven was geen optie meer. Ja, wat dit ene paard deed, was zoeken of er ergens, in zijn eigen kudde of misschien in een andere, nog meer paarden waren met open ogen. En inderdaad loopt dit verhaal goed af.

Ons paard vond nog een paar anderen en vormde daarmee een kleine kudde. Ze vonden dankzij hun ogen moeiteloos de mooiste graslanden en omdat ze goed keken slaagden er bovendien in aanstormende kuddes met een blinde leider te ontwijken.
 

Zo leefden ze nog lang en gelukkig.♥

Wil je inhoudelijk reageren? Graag. Bijvoorbaat hartelijk dank. Alice