Het schoenlappertje
Er was eens een schoenlappertje dat hoog in een boom zat. Nergens anders was hij thuis, dan in die boom. Het was een prachtige boom, vol met takken en al die takken waren zwaarbeladen met allerhande schatten en zoveel eten als het schoenlappertje maar lustte. Hij hoefde dus eigenlijk nooit uit die boom te klimmen en dat deed hij dus ook niet. Hij had van takken een nest gebouwd en daar sliep hij in. Hij at alle lekkere vruchten en noten waar de boom hem van voorzag en water dronk hij uit kleine holtes in de stam waar regenwater in bleef staan of gewoon van de bladeren.
Vogeltjes kwamen hem dagelijks opzoeken zodat hij gezelschap had, maar eigenlijk wilde hij graag een vrouwtje. Elke nacht huilde hij even voor hij in slaap viel, want dan voelde hij zich eenzaam. Overdag lapte hij schoenen. Die gooiden de mensen omhoog waar hij ze opving. Hij had een klein plateautje gemaakt in zijn boom, naast de dikke comfortabele tak waar hij doorgaans op zat en daar stonden alle schoenen uitgestald waar hij mee bezig was. Als een paar schoenen klaar was dan gooide hij het naar beneden in de handen van de eigenaar.
Schoenlappersgereedschap, nieuwe zooltjes, naaigaren en dergelijke kwamen de mensen hem brengen. Soms als betaling achteraf, soms voor het gemak maar vooraf. Dat was voor de klanten het grootste ongerief, dat ze zelf de benodigde spullen bij elkaar moesten zoeken en mee moesten brengen. Maar daar stond tegenover dat de schoenlapper uitstekend werk leverde, de gelapte schoenen waren zelfs nog mooier geworden dan toen ze nieuw waren en ze hadden allemaal na afloop een bijzondere glans. Die kwam van het poetsen wat het schoenlappertje deed als de reparatie klaar was. Dan wreef hij ze op met de bladeren van de boom en dat gaf een glans die geen enkele schoensmeer kon imiteren.
Bovendien, en dat vonden de klanten misschien nog wel het aardigst, het schoenlappertje vroeg geen geld. Dat had hij immers niet nodig. De boom voorzag in al zijn behoeften. Behalve dan in die aan een vrouw. Maar ja, welke vrouw wilde nu bij hem in een boom komen wonen. Bovendien zag onze schoenlapper er nogal eigenaardig uit. Hij had puntoren, een grote kuif op zijn hoofd en lange dunne armen en benen. Maar wat had hij een prachtige grote blauwe ogen! Als hij daarmee iemand aankeek was diegene meteen een beetje duizelig. Gelukkig ging die duizeligheid ook snel weer over zodra men niet langer in die ogen keek.
Zo gingen er jaren voorbij. Het schoenlappertje lapte overdag schoenen en als de zon onder was huilde hij zichzelf in slaap. Maar niemand hoorde dat. Tenminste, geen mens. Alleen een muizenfamilie die in een holletje onder de boom woonde hoorde het. Dan zei moedermuis tegen de kleine muisjes dat het een slaapliedje was.
In een huisje vlakbij de molen van het dorpje verderop woonde een meisje met haar ouders en haar tien broertjes en zusjes. Het gezin was heel arm. Vroeger was de vader van het gezin de molenaar van het dorp geweest, maar hij had schulden gemaakt en toen hij die niet langer betalen kon werden hij en zijn gezin uit de molen gezet. Nu woonden ze in een klein vervallen huisje van hout, dat tochtte en bovendien ook veel te klein was voor een gezin met elf kinderen. De kinderen sliepen in de winter kris kras door elkaar op de vloer en in de zomer sliepen ze het liefste buiten onder de sterren. Het meisje waar het in dit verhaaltje over gaat was het zevende kind in dit gezin. Nu zijn zevende kinderen altijd wel bijzonder, maar dit meisje was wel heel speciaal. Ze had lange vingertjes en lange teentjes, langer dan wie dan ook ooit gezien had en een grote bos stroblond haar op haar hoofd. Alle kindertjes van dit gezin waren mager, maar dit meisje was zo mager dat het bijna leek alsof je door haar heen keek. Als iemand naar haar keek en dan gauw even naar iets anders keek, dan was ze zomaar opeens weg. Dus waren sommige dorpelingen een beetje bang dat dit meisje weleens een heks zou kunnen worden. Maar dat was niet zo. Ze was wel snel en kon zich met haar dunne lijfje makkelijk verstoppen achter een boom. En met haar lange vingers en tenen klom ze ook makkelijk in een boom en bleef daar bovenin zitten kijken naar de verbaasde gezichten van de mensen beneden.
Nu zullen de lezertjes vast al bedenken dat dit meisje misschien wel de zo verlangde vrouw van het schoenlappertje zou kunnen worden, dat ze o zo goed bij elkaar zouden passen. Maar dat gaat zomaar niet. De ouders van het meisje waren zo arm dat ze niet eens schoenen konden betalen voor zichzelf, laat staan voor hun kinderen. Het hele gezin liep in de zomer op blote voeten en in de winter wikkelden ze om hun voeten oude lappen die ze vonden op de vuilnisbelt.
Op een dag werd de vader van het gezin ziek. Hij had nog net een korst oud brood te eten, maar daarvan wordt iemand niet beter. Hij had vers gezond voedsel nodig en ook iets versterkends. De moeder stuurde alle elf kinderen eropuit om eten te zoeken. Dat was nog niet zo makkelijk zonder geld. Sommige kinderen kwamen thuis met een paar besjes, een broertje had een vogeleitje gevonden. Vader at het dankbaar op, maar het was niet genoeg.
Maar het meisje dat het zevende kindje was zocht nog verder. Omdat ze goed in bomen kon klimmen plukte ze een paar noten. Maar die waren te hard voor de zieke man. Dus waagde het meisje zich steeds verder van huis.
En ja, terwijl ze bovenin een boom zat rond te turen, ontwaarde ze in de verte een boom die volgeladen was met het prachtigste fruit. Maar bomen vol fruit waren altijd iemands eigendom, dat wist het meisje heel goed. En op het plukken van fruit van iemand anders’ boom stonden zware straffen. Toch kon ze het niet laten om voorzichtig naar die prachtige boom toe te lopen. Misschien zou er wat afgevallen fruit onder liggen. Ook dat was natuurlijk verboden mee te nemen, maar misschien….
En zo kwam het dat dit meisje op deze mooie dag verscheen onderaan de boom waar het schoenlappertje woonde.
Schuw keek met meisje om zich heen. Er was niemand te zien. Ze keek omhoog, de boom in, maar zag niets anders dan een dicht bladerdak. Onderaan de stam lag niets van al dat mooie fruit dat ze uit de verte gezien had.
Toen hoorde ze geritsel. Het meisje was, door haar geklim in bomen, gewend aan vogeltjes en eekhoorntjes. Dat was haar geluk, én het geluk van het schoenlappertje, want hij was zo verdiept in zijn arbeid dat hij totaal niet had opgemerkt dat er een meisje onder zijn boom stond.
“Pieppieppiep”, riep het meisje, “wat ben jij voor een beestje? Mag ik je eens zien?”
Het schoenlappertje schrok en klom nog wat hoger in de boom dan waar hij al zat. Dit was geen gewone klant met kapotte schoenen. Dit was…. Tja, wat was dit?
“Ben je bang?” riep het meisje, dat veronderstelde dat er een vogel of een eekhoorntje zat.
Toen klonk er een stem van bovenuit de boom. “Nee! Ja, eigenlijk wel, wie ben jij?”
Nu was het de beurt van het meisje om te schrikken. Ze rende weg, bang om voor een dievegge te worden aangezien.
Maar nu keek het schoenlappertje van bovenuit zijn boom eens goed en hij zag een mager meisje wegrennen met dik stroblond haar. “Wacht even, wacht even!” riep het schoenlappertje. Het meisje draaide zich om. Helemaal bovenin de boom zat een figuurtje dat naar haar riep. Hoorde ze het goed? Riep hij dat ze even moest wachten in plaats van haar weg te jagen? Langzaam kwam ze weer dichterbij. Het schoenlappertje klauterde omlaag tot hij op de laagste dikke tak van zijn boom zat, waar hij doorgaans de schoenen aanpakte die zijn klanten hem toegooiden.
Het meisje kwam nader en nader, maar zoiets had ze nog nooit gezien. Was dit een jongeman? Of was het een of ander vreemd boomwezen? En het schoenlappertje keek omlaag naar het figuurtje dat daar stond en vroeg zich af of dit een meisje was of een of ander doorzichtig luchtwezen.
Hij keek haar nieuwsgierig aan met zijn grote blauwe ogen, maar dit meisje werd niet duizelig zoals alle andere mensen. Misschien was het toch een luchtwezen, dacht hij. Maar het meisje zag de ogen en dacht dat ze nog nooit een mens met zulke ogen gezien had en dat dit dus wel een boomwezen moest zijn.
Zo kwam het dat het schoenlappertje, net zoals hij gewend was met de wind, de regen en de vogeltjes, het de normaalste zaak van de wereld vond om haar toe te laten in zijn boom, waar hij geen klant ooit in wilde hebben. En zo kwam het dat het meisje hem als niet zoveel verschillend van een vogel of een eekhoorn beschouwde, in ieder geval niet als een landeigenaar die haar weg kon jagen. Dus pakte ze met haar lange vingers een tak, zette een voet op een andere tak, krulde haar lange tenen eromheen en ging naast hem in de boom zitten.
Nooit had het schoenlappertje iemand naast zich op zijn tak gehad en nu leek het of zij er altijd al geweest was.
“Mag ik een paar van jouw vruchten plukken voor mijn zieke vader?”, vroeg het meisje. “Natuurlijk, ga je gang”, zei de jongeman. “Maar kom je daarna alsjeblieft weer terug?”
Dat beloofde het meisje. Ze bracht wat fruit van de boom naar haar vader die onmiddellijk genas en haastte zich terug.
Het meisje bleef voortaan wonen bij het schoenlappertje in de boom, want ze had nog nooit eerder zo goed gegeten en slapen onder de sterrenhemel was ze toch al gewend. Bovendien was ze zonder dat ze het zelf in de gaten had al vanaf de eerste minuut van het schoenlappertje gaan houden. En het schoenlappertje had eindelijk zijn jonge vrouw waar hij zo naar verlangd had.
Alleen de muizenkindertjes in het holletje onder de boom misten hun slaapliedje, want het schoenlappertje huilde niet meer.
Na een paar jaar kreeg het jonge paar een schattig kindje, heel dun en doorzichtig, met puntige oortjes, lange armpjes en lange beentjes, lange vingertjes en lange teentjes. En een stroblond kuifje op het hoofdje.
En ze leefden allemaal nog lang en gelukkig.
© Copyright 2024 Alice